donderdag 7 oktober 2010

Een stukje proza

Drie uur in de middag was het toen ik op een warme dag in juni mijn schrift pakte en het huis uitliep.
Op het plein sprong mijn dochtertje met haar zwart paardestaartje over twee witte stenen. Ik lachte naar haar, liep naar de voordeur van mijn buurman en drukte op de bel.
'Ik kom er zo aan,' klonk het binnen in het huis. Even later hoorde ik haar voetstappen op de trap.
'Dag mevrouw Jansen,' zei ik en ik zag hoe groen en oud haar ogen waren. 'Dag, kom maar binnen,' zei zij en zij droogde haar handen met een kleine handdoek. Ik liep naar binnen en ging op de bank zitten. Zij ging naar de keuken en toen liep zij moeizaam de trap op. Boven ging een deur open. 'De Iraanse buurman is even langs gekomen. Ik kom zo bij je terug,' hoorde ik zacht.
'Hoe gaat het met meneer Jansen?' riep ik terwijl zij de trap afliep. 'Goed, hij was vergeten dat je hier langs zou komen. Wat wil je drinken? Koffie of thee?'
'Koffie graag.'
Zij bracht twee kopjes koffie en kwam naast me zitten. Ik zei dat ik een stukje proza geschreven had. Zij glimlachte en zette haar bril op. Ik overhandigde haar mijn schrift. Zij opende het en las met veel aandacht mijn tekst. Langzaam dronk ik mijn koffie en keek naar haar ronde en gerimpelde gezicht, naar haar rode lippen die op haar grote witte tanden bewogen alsof ze van de kou trilden.
'Niet slecht, ik heb alleen een paar woorden gecorrigeerd,' zei zij en nam een slok koffie.
'Mag ik die even voorlezen?' vroeg ik verlegen.
'Voorlezen?'
'Ja, ik ben bang dat ik fouten maak in de uitspraak.'
'Bang?'
'Morgenavond zal ik dit proza op een open podium voorlezen.'
'Weet je, lees maar voor. Ik zal je fouten wel noteren.'
'Bedankt,' zei ik en ik begon het proza hardop voor te lezen.
Het luidde als volgt:
'Na uren in bed stond ik op, deed het licht aan, liep naar het raam en keek naar de volle maan die boven de Martinitoren schitterde.
'De kleur van jouw liefde is nog groen,' riep ik tegen de maan en ik deed het raam wijd open. De wind waaide en de schaduwen dansten vrolijk op de grond. Plotseling gingen de schaduwen weg. Ik keek naar de hemel en zocht naar de maan. Zij was uit mijn ogen verdwenen.
'De aarde is duister geworden,' zei mijn schaduw tegen me.
'Wat?'
'Het is alsof mijn ziel duister is geworden,' zei hij verder. Ik keek mijn schaduw aan.
'Mag ik mijn pen pakken?' vroeg ik met een behaaglijk gevoel.
'Ik ben de stegen vergeten en de kleur van aardige ogen,' riep hij terwijl ik naar mijn pen en papier rende.
'Wat een mooie avond,' zei ik en ik ging rustig op de stoel zitten.
'Ik geloof niet, ik geloof de lege stoelen niet,' zei mijn schaduw. Ineens dacht ik aan de gevangenis, aan die jonge mensen die op de schouders van de dood weg gingen. 'Vanavond maak je me zo ongerust,' zei ik en ik huilde zacht.
'Wat kan ik me vanavond goed verstoppen in lege woorden en je ogen kwellen,' zei hij. 'Ben je heus een dichter? Kijk naar de mens, naar de natuur en zeg in hemelsnaam iets zoets,' reageerde ik snel.
'Ik ben geen dichter van geluk zodat ik zoet schrijf. Vanavond, nu ik bitter schrijf, zal ik vervloekt worden,' zei hij kalm.
Ik stond traag op, draaide me om, ging op de bed liggen en deed het licht uit.
'Wat een pijnlijke tijd. Wat een gebroken wereld. Wat een bittere ziel, heb je,' zei mijn schaduw en hij verdween in het donker.
Ik deed mijn ogen dicht maar slapen kon ik niet. Ik stond op, deed mijn jas aan, pakte een boek en ging het huis uit. De ochtendvogels zongen. De bomen dansten in de wind. Een vrouw wandelde met haar kleine witte hond rond. Ik ging op een houten bank zitten. Rustig haalde ik het boek uit mijn binnenzak en begon te lezen.
'Goede morgen'
Ik draaide mijn hoofd naar de stem toe. Een zwarte oude man stond achter me.
'Goede morgen.'
Hij kwam naast me zitten. 'Mooi weer hè, ik ben ook een vluchteling. Veertig jaar geleden vluchtte ik uit Afrika,' zei hij zacht en hij deed zijn tas open. Hij haalde een dik boek tevoorschijn en vroeg: 'Lees je ook de oude boeken?'
'De jonge boeken worden in mijn land vernietigd,' antwoordde ik. De oude man pakte zijn hoed en keek naar de hemel. In zijn ogen trokken vogels voorbij.'

Ik zweeg en ik keek mevrouw Jansen even aan.

'Mooi. Wil je nog koffie?' zei zij en zij stond op. Ik knikte. Zij liep naar de keuken. Ineens dacht ik aan haar man. 'Komt meneer Jansen niet naar beneden?' riep ik hard.
'O, mijn God. Ik heb hem helemaal vergeten,' riep zij vanuit de keuken en zij liep haastig de trap op.
'Help,' schreeuwde zij vanaf boven. Verbaasd rende ik de trap op.
'Kom even helpen,' riep zij zenuwachtig.
Ik ging snel de badkamer binnen. Het was daar warm en rook naar ouderdom.
Meneer Jansen lag helemaal naakt op de natte vloer. Voorzichtig pakte ik zijn schouders en trok hem de badkamer uit.
'Menner Jansen,' riep ik en ik sloeg zacht op zijn dikke wangen. Daarna maakte ik een handdoek met koud water nat en legde die op zijn voorhoofd. Hij ademde diep. Zijn dikke buik trilde en hij deed zijn rode ogen traag open.
'God zij dank!' riep mevrouw Jansen blij en zij aaide op zijn kale hoofd.
'Waarom schrijf je je verhalen niet in jouw moedertaal?' vroeg hij met een lage stem en hij keek me pesterig aan.
Zwijgend stond ik met een benauwd gevoel op. Ineens voelde ik me een eenzame schrijver die in een zwarte ruimte, tussen de twee talen, zweeft. Haastig liep ik de trap naar beneden, pakte mijn papieren en ging het huis uit. Het was bijna donker geworden.
'De taal is het huis van ons bestaan,' riep een Iraanse schrijver in mijn gedachten. 'Ons bestaan is in het huis van de Perzische taal,' riep hij verder. Ik keek om me heen. Mijn dochtertje zat op de steen en zij lachte naar me.