Wanneer jouw handen
naar tarwe ruiken
dan weet ik
in het tarweveld van het dorp
oogst jouw vader
jouw herinneringen.
In die dag/ Van geboorte tot dood/ Waarop te hopen/ ‘s Morgens verzorg je je wonden/ ‘s Avond krab je ze open.// Judith Herzberg
zondag 14 november 2010
donderdag 7 oktober 2010
Een stukje proza
Drie uur in de middag was het toen ik op een warme dag in juni mijn schrift pakte en het huis uitliep.
Op het plein sprong mijn dochtertje met haar zwart paardestaartje over twee witte stenen. Ik lachte naar haar, liep naar de voordeur van mijn buurman en drukte op de bel.
'Ik kom er zo aan,' klonk het binnen in het huis. Even later hoorde ik haar voetstappen op de trap.
'Dag mevrouw Jansen,' zei ik en ik zag hoe groen en oud haar ogen waren. 'Dag, kom maar binnen,' zei zij en zij droogde haar handen met een kleine handdoek. Ik liep naar binnen en ging op de bank zitten. Zij ging naar de keuken en toen liep zij moeizaam de trap op. Boven ging een deur open. 'De Iraanse buurman is even langs gekomen. Ik kom zo bij je terug,' hoorde ik zacht.
'Hoe gaat het met meneer Jansen?' riep ik terwijl zij de trap afliep. 'Goed, hij was vergeten dat je hier langs zou komen. Wat wil je drinken? Koffie of thee?'
'Koffie graag.'
Zij bracht twee kopjes koffie en kwam naast me zitten. Ik zei dat ik een stukje proza geschreven had. Zij glimlachte en zette haar bril op. Ik overhandigde haar mijn schrift. Zij opende het en las met veel aandacht mijn tekst. Langzaam dronk ik mijn koffie en keek naar haar ronde en gerimpelde gezicht, naar haar rode lippen die op haar grote witte tanden bewogen alsof ze van de kou trilden.
'Niet slecht, ik heb alleen een paar woorden gecorrigeerd,' zei zij en nam een slok koffie.
'Mag ik die even voorlezen?' vroeg ik verlegen.
'Voorlezen?'
'Ja, ik ben bang dat ik fouten maak in de uitspraak.'
'Bang?'
'Morgenavond zal ik dit proza op een open podium voorlezen.'
'Weet je, lees maar voor. Ik zal je fouten wel noteren.'
'Bedankt,' zei ik en ik begon het proza hardop voor te lezen.
Het luidde als volgt:
'Na uren in bed stond ik op, deed het licht aan, liep naar het raam en keek naar de volle maan die boven de Martinitoren schitterde.
'De kleur van jouw liefde is nog groen,' riep ik tegen de maan en ik deed het raam wijd open. De wind waaide en de schaduwen dansten vrolijk op de grond. Plotseling gingen de schaduwen weg. Ik keek naar de hemel en zocht naar de maan. Zij was uit mijn ogen verdwenen.
'De aarde is duister geworden,' zei mijn schaduw tegen me.
'Wat?'
'Het is alsof mijn ziel duister is geworden,' zei hij verder. Ik keek mijn schaduw aan.
'Mag ik mijn pen pakken?' vroeg ik met een behaaglijk gevoel.
'Ik ben de stegen vergeten en de kleur van aardige ogen,' riep hij terwijl ik naar mijn pen en papier rende.
'Wat een mooie avond,' zei ik en ik ging rustig op de stoel zitten.
'Ik geloof niet, ik geloof de lege stoelen niet,' zei mijn schaduw. Ineens dacht ik aan de gevangenis, aan die jonge mensen die op de schouders van de dood weg gingen. 'Vanavond maak je me zo ongerust,' zei ik en ik huilde zacht.
'Wat kan ik me vanavond goed verstoppen in lege woorden en je ogen kwellen,' zei hij. 'Ben je heus een dichter? Kijk naar de mens, naar de natuur en zeg in hemelsnaam iets zoets,' reageerde ik snel.
'Ik ben geen dichter van geluk zodat ik zoet schrijf. Vanavond, nu ik bitter schrijf, zal ik vervloekt worden,' zei hij kalm.
Ik stond traag op, draaide me om, ging op de bed liggen en deed het licht uit.
'Wat een pijnlijke tijd. Wat een gebroken wereld. Wat een bittere ziel, heb je,' zei mijn schaduw en hij verdween in het donker.
Ik deed mijn ogen dicht maar slapen kon ik niet. Ik stond op, deed mijn jas aan, pakte een boek en ging het huis uit. De ochtendvogels zongen. De bomen dansten in de wind. Een vrouw wandelde met haar kleine witte hond rond. Ik ging op een houten bank zitten. Rustig haalde ik het boek uit mijn binnenzak en begon te lezen.
'Goede morgen'
Ik draaide mijn hoofd naar de stem toe. Een zwarte oude man stond achter me.
'Goede morgen.'
Hij kwam naast me zitten. 'Mooi weer hè, ik ben ook een vluchteling. Veertig jaar geleden vluchtte ik uit Afrika,' zei hij zacht en hij deed zijn tas open. Hij haalde een dik boek tevoorschijn en vroeg: 'Lees je ook de oude boeken?'
'De jonge boeken worden in mijn land vernietigd,' antwoordde ik. De oude man pakte zijn hoed en keek naar de hemel. In zijn ogen trokken vogels voorbij.'
Ik zweeg en ik keek mevrouw Jansen even aan.
'Mooi. Wil je nog koffie?' zei zij en zij stond op. Ik knikte. Zij liep naar de keuken. Ineens dacht ik aan haar man. 'Komt meneer Jansen niet naar beneden?' riep ik hard.
'O, mijn God. Ik heb hem helemaal vergeten,' riep zij vanuit de keuken en zij liep haastig de trap op.
'Help,' schreeuwde zij vanaf boven. Verbaasd rende ik de trap op.
'Kom even helpen,' riep zij zenuwachtig.
Ik ging snel de badkamer binnen. Het was daar warm en rook naar ouderdom.
Meneer Jansen lag helemaal naakt op de natte vloer. Voorzichtig pakte ik zijn schouders en trok hem de badkamer uit.
'Menner Jansen,' riep ik en ik sloeg zacht op zijn dikke wangen. Daarna maakte ik een handdoek met koud water nat en legde die op zijn voorhoofd. Hij ademde diep. Zijn dikke buik trilde en hij deed zijn rode ogen traag open.
'God zij dank!' riep mevrouw Jansen blij en zij aaide op zijn kale hoofd.
'Waarom schrijf je je verhalen niet in jouw moedertaal?' vroeg hij met een lage stem en hij keek me pesterig aan.
Zwijgend stond ik met een benauwd gevoel op. Ineens voelde ik me een eenzame schrijver die in een zwarte ruimte, tussen de twee talen, zweeft. Haastig liep ik de trap naar beneden, pakte mijn papieren en ging het huis uit. Het was bijna donker geworden.
'De taal is het huis van ons bestaan,' riep een Iraanse schrijver in mijn gedachten. 'Ons bestaan is in het huis van de Perzische taal,' riep hij verder. Ik keek om me heen. Mijn dochtertje zat op de steen en zij lachte naar me.
Op het plein sprong mijn dochtertje met haar zwart paardestaartje over twee witte stenen. Ik lachte naar haar, liep naar de voordeur van mijn buurman en drukte op de bel.
'Ik kom er zo aan,' klonk het binnen in het huis. Even later hoorde ik haar voetstappen op de trap.
'Dag mevrouw Jansen,' zei ik en ik zag hoe groen en oud haar ogen waren. 'Dag, kom maar binnen,' zei zij en zij droogde haar handen met een kleine handdoek. Ik liep naar binnen en ging op de bank zitten. Zij ging naar de keuken en toen liep zij moeizaam de trap op. Boven ging een deur open. 'De Iraanse buurman is even langs gekomen. Ik kom zo bij je terug,' hoorde ik zacht.
'Hoe gaat het met meneer Jansen?' riep ik terwijl zij de trap afliep. 'Goed, hij was vergeten dat je hier langs zou komen. Wat wil je drinken? Koffie of thee?'
'Koffie graag.'
Zij bracht twee kopjes koffie en kwam naast me zitten. Ik zei dat ik een stukje proza geschreven had. Zij glimlachte en zette haar bril op. Ik overhandigde haar mijn schrift. Zij opende het en las met veel aandacht mijn tekst. Langzaam dronk ik mijn koffie en keek naar haar ronde en gerimpelde gezicht, naar haar rode lippen die op haar grote witte tanden bewogen alsof ze van de kou trilden.
'Niet slecht, ik heb alleen een paar woorden gecorrigeerd,' zei zij en nam een slok koffie.
'Mag ik die even voorlezen?' vroeg ik verlegen.
'Voorlezen?'
'Ja, ik ben bang dat ik fouten maak in de uitspraak.'
'Bang?'
'Morgenavond zal ik dit proza op een open podium voorlezen.'
'Weet je, lees maar voor. Ik zal je fouten wel noteren.'
'Bedankt,' zei ik en ik begon het proza hardop voor te lezen.
Het luidde als volgt:
'Na uren in bed stond ik op, deed het licht aan, liep naar het raam en keek naar de volle maan die boven de Martinitoren schitterde.
'De kleur van jouw liefde is nog groen,' riep ik tegen de maan en ik deed het raam wijd open. De wind waaide en de schaduwen dansten vrolijk op de grond. Plotseling gingen de schaduwen weg. Ik keek naar de hemel en zocht naar de maan. Zij was uit mijn ogen verdwenen.
'De aarde is duister geworden,' zei mijn schaduw tegen me.
'Wat?'
'Het is alsof mijn ziel duister is geworden,' zei hij verder. Ik keek mijn schaduw aan.
'Mag ik mijn pen pakken?' vroeg ik met een behaaglijk gevoel.
'Ik ben de stegen vergeten en de kleur van aardige ogen,' riep hij terwijl ik naar mijn pen en papier rende.
'Wat een mooie avond,' zei ik en ik ging rustig op de stoel zitten.
'Ik geloof niet, ik geloof de lege stoelen niet,' zei mijn schaduw. Ineens dacht ik aan de gevangenis, aan die jonge mensen die op de schouders van de dood weg gingen. 'Vanavond maak je me zo ongerust,' zei ik en ik huilde zacht.
'Wat kan ik me vanavond goed verstoppen in lege woorden en je ogen kwellen,' zei hij. 'Ben je heus een dichter? Kijk naar de mens, naar de natuur en zeg in hemelsnaam iets zoets,' reageerde ik snel.
'Ik ben geen dichter van geluk zodat ik zoet schrijf. Vanavond, nu ik bitter schrijf, zal ik vervloekt worden,' zei hij kalm.
Ik stond traag op, draaide me om, ging op de bed liggen en deed het licht uit.
'Wat een pijnlijke tijd. Wat een gebroken wereld. Wat een bittere ziel, heb je,' zei mijn schaduw en hij verdween in het donker.
Ik deed mijn ogen dicht maar slapen kon ik niet. Ik stond op, deed mijn jas aan, pakte een boek en ging het huis uit. De ochtendvogels zongen. De bomen dansten in de wind. Een vrouw wandelde met haar kleine witte hond rond. Ik ging op een houten bank zitten. Rustig haalde ik het boek uit mijn binnenzak en begon te lezen.
'Goede morgen'
Ik draaide mijn hoofd naar de stem toe. Een zwarte oude man stond achter me.
'Goede morgen.'
Hij kwam naast me zitten. 'Mooi weer hè, ik ben ook een vluchteling. Veertig jaar geleden vluchtte ik uit Afrika,' zei hij zacht en hij deed zijn tas open. Hij haalde een dik boek tevoorschijn en vroeg: 'Lees je ook de oude boeken?'
'De jonge boeken worden in mijn land vernietigd,' antwoordde ik. De oude man pakte zijn hoed en keek naar de hemel. In zijn ogen trokken vogels voorbij.'
Ik zweeg en ik keek mevrouw Jansen even aan.
'Mooi. Wil je nog koffie?' zei zij en zij stond op. Ik knikte. Zij liep naar de keuken. Ineens dacht ik aan haar man. 'Komt meneer Jansen niet naar beneden?' riep ik hard.
'O, mijn God. Ik heb hem helemaal vergeten,' riep zij vanuit de keuken en zij liep haastig de trap op.
'Help,' schreeuwde zij vanaf boven. Verbaasd rende ik de trap op.
'Kom even helpen,' riep zij zenuwachtig.
Ik ging snel de badkamer binnen. Het was daar warm en rook naar ouderdom.
Meneer Jansen lag helemaal naakt op de natte vloer. Voorzichtig pakte ik zijn schouders en trok hem de badkamer uit.
'Menner Jansen,' riep ik en ik sloeg zacht op zijn dikke wangen. Daarna maakte ik een handdoek met koud water nat en legde die op zijn voorhoofd. Hij ademde diep. Zijn dikke buik trilde en hij deed zijn rode ogen traag open.
'God zij dank!' riep mevrouw Jansen blij en zij aaide op zijn kale hoofd.
'Waarom schrijf je je verhalen niet in jouw moedertaal?' vroeg hij met een lage stem en hij keek me pesterig aan.
Zwijgend stond ik met een benauwd gevoel op. Ineens voelde ik me een eenzame schrijver die in een zwarte ruimte, tussen de twee talen, zweeft. Haastig liep ik de trap naar beneden, pakte mijn papieren en ging het huis uit. Het was bijna donker geworden.
'De taal is het huis van ons bestaan,' riep een Iraanse schrijver in mijn gedachten. 'Ons bestaan is in het huis van de Perzische taal,' riep hij verder. Ik keek om me heen. Mijn dochtertje zat op de steen en zij lachte naar me.
donderdag 17 juni 2010
Penis en Pompoen
‘In de Rooms-Katholieke Kerk komen de laatste jaren steeds meer gevallen van seksueel misbruik door geestelijken aan het licht.’
Toen ik bovenstaande in de volkskrant las, dacht ik meteen aan de Paus, die eeuwen lang als een eenzame en godvruchtige dienstbode van God op aarde heeft geleefd.
Het woord ‘dienstbode’ liet me denken aan een oud erotisch verhaal, penis en pompoen, van onze grote dichter, Jalal ad-din Mohammad Balkhi Rumi, 1207 – 1273, beter bekend als Molavi:
Er was een vrouw van een jaar of veertig, Khatun, die na de dood van haar rijke man met haar dienstbode, Kanizak, in een groot huis woonde. Kanizak wilde nooit trouwen om een goede dienstbode voor God en haar meesteres te zijn.
Op een dag toen zij een pompoen in de tuin zag, dacht zij onbewust aan de ezel. ‘O, mijn God, waarom denk ik aan de ezel?’ mompelde ze zacht tegen zichzelf. De dag daarna toen Khatun naar haar druivengaarden ging, plukte zij de pompoen en liep met een warm en geil gevoel naar de stal. ‘Ik maak een gaatje in de pompoen om niet het hele ding binnen te krijgen,’ mompelde zij terwijl zij met een groot mes een gaatje in de pompoen maakte. Daarna kleedde ze zich vlug uit en deed de ezelpenis in het pompoengaatje. ‘Nu is dat lange ding zo kort als een mannelijk geslachtsdeel,’ dacht zij en ging onder de ezel liggen. De ezel leerde snel hoe hij het met Kanizak moest doen.
Onverwacht kwam Khatun weer terug. Voor de deur van de ezelstal hoorde ze iets vreemd. Ze keek door het sleutelgat naar binnen. Verbaasd zag zij dat haar ezel het met haar dienstbode zat te doen.
‘O, mijn God,’ dacht zij en ze klopte op de deur.
‘Wie is daar?’ riep Kanizak ongerust.
‘Ik ben het, wat ben je aan te doen?’ vroeg Khatun alsof zij niks had gezien.
‘Ik maak de stal even schoon, mevrouw.’
‘Doe de deur open, ik wil even naar binnen.’
Kanizak trok snel de pompoen van de ezelpenis, verstopte het, deed haar kleren aan en opende nerveus de deur.
‘Dag mevrouw.’
Khatun liep met een vaag glimlacht de stal binnen. De ezel keek Kanizak wellustig aan.
‘Kanizak,’zei Khatun warm,‘ga naar de druivengaarden, pluk daar witte en rode druiven. Ik kom later bij je langs om samen op de oever van een helder beekje lekkere druiven te gaan eten.’
Kanizak ging snel de stal uit.
Behoedzaam legde Khatun haar hand op de zachte rug van de ezel. Even viel er een stilte. Daarna deed zij hitsig haar kleren uit en ging net als Kanizak onder de ezel liggen.
In de druiventuin wachtte Kanizak op Khatun, maar ze kwam niet. Toen de zon achter de hoge bergen onderging, zette ze het druivenmandje op haar hoofd en liep vlug terug naar huis. Eerst ging ze naar de woonkamer.
‘Mevrouw, ik ben terug!’ Zij hoorde geen antwoord. Ineens hoorde ze het geluid van de ezel. Zij schrok even, daarna rende ze naar de stal.Toen zij de staldeur open deed, zag ze verbaast hoe haar meesteres helemaal naakt op de vloer lag. ‘Khatun,’ schreeuwde zij huilend en rende naar haar toe. Zij draaide haar om, haar buik en benen zaten onder het bloed.
‘O, mijn God! Ze heeft alleen de penis gezien, maar niet de pompoen,’ riep ze huilend terwijl de ezel tevreden toekeek.
dinsdag 25 mei 2010
Omar Khayyam
Als water willoos over zand en steen
zo kwamen wij, geen weet waarom, en geen
weet waarvandaan, en over de woestijn
als nevel weg, en niemand weet waarheen.
Een van de geliefdste en bekendste dichter van de Perzische taal is Omar Khayyam, 1048-1123.
De Engelse schrijver Edward FitzGerald, 1809-1883, heeft een mooie vertaling van zijn Rubaiyat gemaakt. Daarna werden zijn Rubaiyat in meerdere talen, ook in het Nederlands, vertaald.
Zijn Rubaiyat die naar wijn en vrouwen ruikt, wordt nog steeds in Iran en daarbuiten gelezen.
In zijn gedichten zocht Khayyam naar vreugde, liefde, naar het geheim van het leven en de dood.
Khayyam leefde in de jaren van de bloei van het Oosten, toen het Westen nog in de donkere middeleeuwen verdwaald was, in de jaren waarin kunst, wetenschap en filosofie tot grote hoogten kwamen.
De naam "Khayyam" betekent ‘tentenmaker’.
Hij maakte met zijn woorden tenten om ons, generatie na generatie, bescherming te geven tegen de extreme warmte en kou, tegen de fundamentalisten en dictatoren.
Hieronder lezen wij samen een paar Rubai uit Rubaiyat Omar Khayyam, Wereld Bibliotheek Vereniging Amsterdam/ Antwerpen, F. P. Huygens, Wassenaar juli1960.
Khayyam, die alle weten heeft gewogen
vond enkel dit: Aleer het is vervlogen
drink, drink het uur, de roos is vervlogen
en welkt voor immer, en de rest is logen.
Een volle beker, lief, verlost het heden
van toekomstvrees en spijt om het verleden.
En morgen? Morgen is mijn vluchtig uur
in ’s werelds zevenduizend jaar vergeleden.
Het is de wijn, de lachende genoot,
Die ’t felst krakeel om tekst en wet besloot,
De wijze die ter stonde doet verkeren
In tintlend goud des levens doffe lood.
Ik vroeg de kruik die me haar lippen schonk
welke raadsel in haar donkre koelte blonk,
en mond op mond heeft zij gelispeld: drink,
o, drink, misschien is dit uw laatste dronk.
De steen geslingerd in de kom der nacht
heeft snel het uur der sterren omgebracht,
en ziet, reeds vangt de jager van het oosten
des sultans toren in een zonneschacht.
zo kwamen wij, geen weet waarom, en geen
weet waarvandaan, en over de woestijn
als nevel weg, en niemand weet waarheen.
Een van de geliefdste en bekendste dichter van de Perzische taal is Omar Khayyam, 1048-1123.
De Engelse schrijver Edward FitzGerald, 1809-1883, heeft een mooie vertaling van zijn Rubaiyat gemaakt. Daarna werden zijn Rubaiyat in meerdere talen, ook in het Nederlands, vertaald.
Zijn Rubaiyat die naar wijn en vrouwen ruikt, wordt nog steeds in Iran en daarbuiten gelezen.
In zijn gedichten zocht Khayyam naar vreugde, liefde, naar het geheim van het leven en de dood.
Khayyam leefde in de jaren van de bloei van het Oosten, toen het Westen nog in de donkere middeleeuwen verdwaald was, in de jaren waarin kunst, wetenschap en filosofie tot grote hoogten kwamen.
De naam "Khayyam" betekent ‘tentenmaker’.
Hij maakte met zijn woorden tenten om ons, generatie na generatie, bescherming te geven tegen de extreme warmte en kou, tegen de fundamentalisten en dictatoren.
Hieronder lezen wij samen een paar Rubai uit Rubaiyat Omar Khayyam, Wereld Bibliotheek Vereniging Amsterdam/ Antwerpen, F. P. Huygens, Wassenaar juli1960.
Khayyam, die alle weten heeft gewogen
vond enkel dit: Aleer het is vervlogen
drink, drink het uur, de roos is vervlogen
en welkt voor immer, en de rest is logen.
Een volle beker, lief, verlost het heden
van toekomstvrees en spijt om het verleden.
En morgen? Morgen is mijn vluchtig uur
in ’s werelds zevenduizend jaar vergeleden.
Het is de wijn, de lachende genoot,
Die ’t felst krakeel om tekst en wet besloot,
De wijze die ter stonde doet verkeren
In tintlend goud des levens doffe lood.
Ik vroeg de kruik die me haar lippen schonk
welke raadsel in haar donkre koelte blonk,
en mond op mond heeft zij gelispeld: drink,
o, drink, misschien is dit uw laatste dronk.
De steen geslingerd in de kom der nacht
heeft snel het uur der sterren omgebracht,
en ziet, reeds vangt de jager van het oosten
des sultans toren in een zonneschacht.
zondag 16 mei 2010
Mijn leven
Mijn leven
gaat gewoon door
maar als ik samen met jou leef
dan zal ik tijdens de dood
niet om mijn geboorte
huilen.
Mijn land!
tot het seizoen van vogel
licht
tot de geur van je schoot
liefde
hoe lang nog moet ik wachten?
gaat gewoon door
maar als ik samen met jou leef
dan zal ik tijdens de dood
niet om mijn geboorte
huilen.
Mijn land!
tot het seizoen van vogel
licht
tot de geur van je schoot
liefde
hoe lang nog moet ik wachten?
dinsdag 27 april 2010
In een stuk land
De kat
draait om de vissenkom
de vis zwemt zorgeloos
in een stuk zee.
Ik denk dat de vis
de schoot van de zee
is vergeten.
Het is lente
ik schrijf
in een stuk land.
draait om de vissenkom
de vis zwemt zorgeloos
in een stuk zee.
Ik denk dat de vis
de schoot van de zee
is vergeten.
Het is lente
ik schrijf
in een stuk land.
donderdag 1 april 2010
Als wij oud worden
Als wij samen oud worden, zeg ik, worden wij gelukkig, als twee
kinderen, verliefd op elkaar, op het etmaal, op de herinneringen
op de eerste slaap, weet je nog, op het allerlaatst, op onze dood.
Gisteren droomde ik, zegt zij, dat mijn lichaam dood was, zwaar
als een steen, mijn handen als wormen, zogen bloed uit mijn tong
uit mijn schouders, borsten, jij stond naast de dood, huilde uit angst.
De dood is niet bitter, zeg ik, als wij samen dood gaan, hand in hand
samen verdwijnen in de aarde, om altijd dood, altijd samen te zijn.
Kijk toch, zegt zij, hoe mijn lichaam trilt, hoe mijn tranen vallen, kijk
naar de wolken, het gaat regenen, op aarde, op twee levende doden.
kinderen, verliefd op elkaar, op het etmaal, op de herinneringen
op de eerste slaap, weet je nog, op het allerlaatst, op onze dood.
Gisteren droomde ik, zegt zij, dat mijn lichaam dood was, zwaar
als een steen, mijn handen als wormen, zogen bloed uit mijn tong
uit mijn schouders, borsten, jij stond naast de dood, huilde uit angst.
De dood is niet bitter, zeg ik, als wij samen dood gaan, hand in hand
samen verdwijnen in de aarde, om altijd dood, altijd samen te zijn.
Kijk toch, zegt zij, hoe mijn lichaam trilt, hoe mijn tranen vallen, kijk
naar de wolken, het gaat regenen, op aarde, op twee levende doden.
vrijdag 26 maart 2010
Mansour Khaksar en de dood
De Dood was erg verbaasd toen hij vorige week Mansour Khaksar in Los Angeles tegenkwam. Mansour was zeventig jaar oud. Hij schreef en publiceerde gedichten. Ineens gooide hij zijn pen en papier weg en smeekte de Dood om hem te komen halen. Maar de Dood deed dat niet, hij was van plan om hem in Teheran te halen. ‘Je bent een bekende dichter en politicus, je moet tussen je eigen volk dood gaan,’ zei de Dood tegen Mansour. Maar hij luisterde niet. Wanhopig pakte hij een plastic zak, deed het over zijn hoofd en sloot deze met een sterk elastiek om zijn nek. Met huilende ogen nam de Dood Mansour mee.
De dood van Mansour deed me denken aan het gedicht ‘De tuinman en de dood’ van de Nederlandse dichter P.N. van Eyck, 1987- 1954.
Het verhaal in dit gedicht heeft diepte wortels in de klassieke Perzische literatuur.
De tuinman en de dood
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!" -
Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
"Waarom," zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"
Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."
De dood van Mansour deed me denken aan het gedicht ‘De tuinman en de dood’ van de Nederlandse dichter P.N. van Eyck, 1987- 1954.
Het verhaal in dit gedicht heeft diepte wortels in de klassieke Perzische literatuur.
De tuinman en de dood
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!" -
Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
"Waarom," zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"
Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."
zaterdag 20 maart 2010
Lentelicht
De zon schijnt
op ons lichaam
op de stilte
tussen jou en mij.
Wij drinken wijn
de wind waait
de grassen dansen.
Oh, was er in mijn vaderland
maar zulk een lentelicht,
denk ik even.
op ons lichaam
op de stilte
tussen jou en mij.
Wij drinken wijn
de wind waait
de grassen dansen.
Oh, was er in mijn vaderland
maar zulk een lentelicht,
denk ik even.
vrijdag 12 maart 2010
Haar gouden vogel
Het is twee uur in de nacht. Er vliegt een onrustige vogel in mijn hart. Moeizaam sta ik op, doe het licht aan en loop naar de keuken. Daar drink ik een glas wijn om de slaap terug te roepen. Ineens hoor ik een stem, alsof mijn moeder me roept. Ik loop naar woonkamer. Voorzichtig doe ik het licht aan. Op de zwarte piano zie ik de ingelijste foto van mijn moeder. Zij zit met een gekleurde hoofddoek onbeweeglijk op een bank, met een grote moedervlek op haar kin.
Ik herinner me plotseling dat zij niet meer leeft. Ik kijk naar haar gezicht en zie hoe mijn moeder lacht, hoe haar ogen na haar dood niks veranderd zijn. Mijn moeder kijkt mij innemend aan. Ik zie hoe mooi zij is, hoe mooi het leven was toen de dood nog niet bestond.
Door haar ogen vertelt ze me dat in elk hart iets nestelt, een gouden vogel, die na de dood nooit dood gaat, die na de dood verhuist naar een ander hart. Ik denk aan de vogel die in mijn hart rondvliegt. ‘Haar gouden vogel,’ zeg ik tegen mezelf.
Onverwachts denk ik aan God. Ik hoop dat Hij wel bestaat. Omdat God beloofde dat het Paradijs onder de voeten van de moeders ligt. Ik smeek God zijn woorden na te komen voor mijn moeder, voor alle moeders op aarde.
Ik herinner me plotseling dat zij niet meer leeft. Ik kijk naar haar gezicht en zie hoe mijn moeder lacht, hoe haar ogen na haar dood niks veranderd zijn. Mijn moeder kijkt mij innemend aan. Ik zie hoe mooi zij is, hoe mooi het leven was toen de dood nog niet bestond.
Door haar ogen vertelt ze me dat in elk hart iets nestelt, een gouden vogel, die na de dood nooit dood gaat, die na de dood verhuist naar een ander hart. Ik denk aan de vogel die in mijn hart rondvliegt. ‘Haar gouden vogel,’ zeg ik tegen mezelf.
Onverwachts denk ik aan God. Ik hoop dat Hij wel bestaat. Omdat God beloofde dat het Paradijs onder de voeten van de moeders ligt. Ik smeek God zijn woorden na te komen voor mijn moeder, voor alle moeders op aarde.
zondag 7 maart 2010
Brood en roos
‘Brood hebben wij wel maar rozen niet,’ zei mijn vrouw een dag tegen me.
Met ‘brood en roos’ denk ik aan de Vrouwendag, de dag dat de vrouwen in 1908 in opstand kwamen voor de vrouwenemancipatie en tegen de vrouwendiscriminatie.
De actie van de vrouwen was een lange schreeuw die wij nog steeds horen. Ze eisten brood en rozen. Ze kregen het brood misschien wel, maar nog geen rozen. De lange kreet van de vrouwen lijkt op een roos die in een donker bos naar licht zoekt.
Hier ga ik een roos schrijven, een roos voor 8 maart, die in Iran verboden is:
Een vrouw
die in mijn gedicht schreeuwt
lijkt op een roos.
Hoor je
het geluid van de hoeven
en de luide schreeuw
van de roos?
Met ‘brood en roos’ denk ik aan de Vrouwendag, de dag dat de vrouwen in 1908 in opstand kwamen voor de vrouwenemancipatie en tegen de vrouwendiscriminatie.
De actie van de vrouwen was een lange schreeuw die wij nog steeds horen. Ze eisten brood en rozen. Ze kregen het brood misschien wel, maar nog geen rozen. De lange kreet van de vrouwen lijkt op een roos die in een donker bos naar licht zoekt.
Hier ga ik een roos schrijven, een roos voor 8 maart, die in Iran verboden is:
Een vrouw
die in mijn gedicht schreeuwt
lijkt op een roos.
Hoor je
het geluid van de hoeven
en de luide schreeuw
van de roos?
dinsdag 16 februari 2010
De nacht gaat niet voorbij
Mijn vrouw ligt op haar rechterzijde op bed. Ik kom, doe het licht uit en ga op mijn rechterzijde naast haar liggen. Zij ruikt mijn haren, streelt mijn rug, doet haar benen tussen mijn benen. Ik zeg niks, doe niks, ik denk aan haar handen.
De nacht gaat niet voorbij, zegt zij. Ik sta op, doe het licht aan, ga het huis uit.
De maan schijnt als een zwaard in de hemel. Ik denk en ik zie in de lucht duizenden handen naar het zwaard zoeken. Ik steek mijn hand naar de maan uit.
Ik hoor mijn naam. Ik kijk en ik zie haar achter het raam staan. Ik ga terug naar huis.
Zij doet het raam dicht, draait om. Ik lig op mijn rechterzijde op bed. Zij doet het licht uit en ligt op haar linkerzijde naast me. Ik ruik haar adem, streel haar gezicht, doe mijn benen tussen haar benen. Zij zegt niks, doet niks. ‘De nacht gaat weer niet voorbij,´ zeg ik. Zij lacht. Ik lach. Ik word haar koning. Zij wordt mijn koningin.
De nacht gaat niet voorbij, zegt zij. Ik sta op, doe het licht aan, ga het huis uit.
De maan schijnt als een zwaard in de hemel. Ik denk en ik zie in de lucht duizenden handen naar het zwaard zoeken. Ik steek mijn hand naar de maan uit.
Ik hoor mijn naam. Ik kijk en ik zie haar achter het raam staan. Ik ga terug naar huis.
Zij doet het raam dicht, draait om. Ik lig op mijn rechterzijde op bed. Zij doet het licht uit en ligt op haar linkerzijde naast me. Ik ruik haar adem, streel haar gezicht, doe mijn benen tussen haar benen. Zij zegt niks, doet niks. ‘De nacht gaat weer niet voorbij,´ zeg ik. Zij lacht. Ik lach. Ik word haar koning. Zij wordt mijn koningin.
maandag 8 februari 2010
Trekvogels
Gisteren
op het mooiste moment
om te wandelen
zat ik op een houten bank
las de mensen in het park.
Een oude man naast mij
vroeg:
"Lees jij oude boeken?"
Ik antwoordde:
"Jonge boeken worden in
mijn land vernietigd."
De oude man pakte zijn hoed
en keek naar de hemel
in zijn ogen
trokken vogels voorbij.
op het mooiste moment
om te wandelen
zat ik op een houten bank
las de mensen in het park.
Een oude man naast mij
vroeg:
"Lees jij oude boeken?"
Ik antwoordde:
"Jonge boeken worden in
mijn land vernietigd."
De oude man pakte zijn hoed
en keek naar de hemel
in zijn ogen
trokken vogels voorbij.
maandag 25 januari 2010
Afscheid
Afscheid
kan uitgelegd worden
zoals ieder woord een betekenis heeft.
Toen ik mijn huis
mijn vaderland achterliet
had afscheid voor mij nog geen betekenis.
Toen ik vertrok
schreven mijn voeten het afscheid.
Als ik terugkeer
zal ik de weg om uitleg vragen.
kan uitgelegd worden
zoals ieder woord een betekenis heeft.
Toen ik mijn huis
mijn vaderland achterliet
had afscheid voor mij nog geen betekenis.
Toen ik vertrok
schreven mijn voeten het afscheid.
Als ik terugkeer
zal ik de weg om uitleg vragen.
dinsdag 19 januari 2010
Hammam
Vorige week toen ik in de openbare bibliotheek dit schilderij zag, verlangde ik meteen naar de warmte en rust. Daarna dacht ik aan mijn moeder toen zij me als vierjarige jongen tussen andere blote vrouwen in de hammam waste met zelfgemaakte harde zeep.
De Hammam was een eeuwenoud badhuis, een gunstige plaats voor de vrouwen om zichzelf te wassen en met andere vrouwen naar eigen keuze en zin een praatje te maken.
Hammam was ook een ideale plaats voor de bruidzoekende moeders om voor hun zonen een meisje van top tot teen kunnen bekijken.
Vroeger was de hammam elke dag open, in de ochtend voor de vrouwen en in de middag voor de mannen.
Toen ik dit schilderij zag, dacht ik aan de laatste keer dat ik met mijn moeder naar de hammam ging:
'Opstaan, we moeten gaan,' riep mijn moeder tegen me terwijl ze mijn schone kleding in haar gekleurde tas deed. Het was vrijdagochtend. De wintersneeuw bedekte het hele dorp. De weg naar hammam was vol van kinderen die op hun vrije dag met de sneeuw speelden.
In de kleedruimte van de hammam trok mijn moeder mijn kleren uit. Daarna liep ik hand in hand met haar de hammam binnen. Daar was ik altijd bang voor Nana Zahra die met haar lange grijze haren als een kale oude boom klaar stond om haar emmer met heet water op mijn hoofd leeg te gooien.Toen ik naast mijn moeder zat, gooide zij snel de emmer op mijn hoofd leeg. Het was heet maar ik zei niks. Rustig keek ik hoe de vrouwen zichzelf zaten te wassen, hoe ze op de heerlijk warme vloer gingen liggen zodat later Nana Zahra hen kon insmeren en schrobben.
'Madaar Hosein,' riep Nana Zahra ineens tegen mijn moeder terwijl ze met haar hand op mijn hoofd aaide, 'hoe oud is jouw zoon eigenlijk? Hij kijkt wonderlijk en nieuwsgierig naar ons lichaam.'
'Hij wordt volgende maand vijf, die begrijpt er nog niks van, Nana Zahra,' antwoordde mijn moeder lachend.
Daarna kwamen een paar vrouwen om me heen staan. 'Even wachten,' zei Nana Zahra haastig en ze kwam naast me zitten. 'Opstaan, jongen.' Ik keek naar mijn moeder. Zij glimlachte en knikte. Ik stond op.
Ineens trok Nana Zahra mijn onderbroek naar beneden. 'Nee,' schreeuwde ik huilend en trok het naar boven. 'La ellahaa ellaal lah,' riep Nana Zahra lachend. 'hij begrijpt het wel, Madaar Hosein, het is een zonde dat hij hier is.'
'La ellahaa ellaal lah,' riepen alle vrouwen samen en ze bedekten hun borsten met hun kleurig handgemaakte hammamdoeken.
De Hammam was een eeuwenoud badhuis, een gunstige plaats voor de vrouwen om zichzelf te wassen en met andere vrouwen naar eigen keuze en zin een praatje te maken.
Hammam was ook een ideale plaats voor de bruidzoekende moeders om voor hun zonen een meisje van top tot teen kunnen bekijken.
Vroeger was de hammam elke dag open, in de ochtend voor de vrouwen en in de middag voor de mannen.
Toen ik dit schilderij zag, dacht ik aan de laatste keer dat ik met mijn moeder naar de hammam ging:
'Opstaan, we moeten gaan,' riep mijn moeder tegen me terwijl ze mijn schone kleding in haar gekleurde tas deed. Het was vrijdagochtend. De wintersneeuw bedekte het hele dorp. De weg naar hammam was vol van kinderen die op hun vrije dag met de sneeuw speelden.
In de kleedruimte van de hammam trok mijn moeder mijn kleren uit. Daarna liep ik hand in hand met haar de hammam binnen. Daar was ik altijd bang voor Nana Zahra die met haar lange grijze haren als een kale oude boom klaar stond om haar emmer met heet water op mijn hoofd leeg te gooien.Toen ik naast mijn moeder zat, gooide zij snel de emmer op mijn hoofd leeg. Het was heet maar ik zei niks. Rustig keek ik hoe de vrouwen zichzelf zaten te wassen, hoe ze op de heerlijk warme vloer gingen liggen zodat later Nana Zahra hen kon insmeren en schrobben.
'Madaar Hosein,' riep Nana Zahra ineens tegen mijn moeder terwijl ze met haar hand op mijn hoofd aaide, 'hoe oud is jouw zoon eigenlijk? Hij kijkt wonderlijk en nieuwsgierig naar ons lichaam.'
'Hij wordt volgende maand vijf, die begrijpt er nog niks van, Nana Zahra,' antwoordde mijn moeder lachend.
Daarna kwamen een paar vrouwen om me heen staan. 'Even wachten,' zei Nana Zahra haastig en ze kwam naast me zitten. 'Opstaan, jongen.' Ik keek naar mijn moeder. Zij glimlachte en knikte. Ik stond op.
Ineens trok Nana Zahra mijn onderbroek naar beneden. 'Nee,' schreeuwde ik huilend en trok het naar boven. 'La ellahaa ellaal lah,' riep Nana Zahra lachend. 'hij begrijpt het wel, Madaar Hosein, het is een zonde dat hij hier is.'
'La ellahaa ellaal lah,' riepen alle vrouwen samen en ze bedekten hun borsten met hun kleurig handgemaakte hammamdoeken.
donderdag 14 januari 2010
Elke ochtend
Elke ochtend
hoor ik de stem
van heimwee.
In de ogenblikken
tussen slaap en waken
is het alsof mijn moeder mij roept.
Wanneer ik mijn ogen open
zeg ik bij mijzelf
misschien is de wind
mijn moeder
die elke ochtend
op het venster klopt.
hoor ik de stem
van heimwee.
In de ogenblikken
tussen slaap en waken
is het alsof mijn moeder mij roept.
Wanneer ik mijn ogen open
zeg ik bij mijzelf
misschien is de wind
mijn moeder
die elke ochtend
op het venster klopt.
zaterdag 2 januari 2010
2010
‘Voor de komst van de duisternis waren wij warm, rond het vuur van een vuurtempel,’ zingt iemand in het Perzisch in mijn hoofd. Ik zit achter het raam en zie hoe de sneeuw dansend daalt, hoe in de tuin de sneeuw groeit. Ik zie hoe mijn dochter met haar kleine rode laarzen door de sneeuw rent. Ik zie haar witte spoor op de sneeuw, de heldere waarheid van haar bestaan.
Ik zie hoe zij met haar kleine rode laarzen op de sneeuw schrijft: '2010'
Ik zie en zeg in stilte: 'gelukkig nieuwjaar'
Ik zie hoe mijn dochter gelukkig is met het nieuwjaar, hoe het nieuwjaar gelukkig is met mijn dochter.
Ik denk aan het oudjaar, aan een gedicht van Rutger Kopland:
Niets bleef over van het oude
buiten, van tuinen, van gras
waar ooit iets gebeurd moet zijn.
Wil het ooit weer iets worden
dan zal ik het zo moeten opschrijven
dat ik niet meer hoef
te zoeken, maar kan huilen.
Ik zie hoe zij met haar kleine rode laarzen op de sneeuw schrijft: '2010'
Ik zie en zeg in stilte: 'gelukkig nieuwjaar'
Ik zie hoe mijn dochter gelukkig is met het nieuwjaar, hoe het nieuwjaar gelukkig is met mijn dochter.
Ik denk aan het oudjaar, aan een gedicht van Rutger Kopland:
Niets bleef over van het oude
buiten, van tuinen, van gras
waar ooit iets gebeurd moet zijn.
Wil het ooit weer iets worden
dan zal ik het zo moeten opschrijven
dat ik niet meer hoef
te zoeken, maar kan huilen.
Abonneren op:
Posts (Atom)