Het is twee uur in de nacht. Er vliegt een onrustige vogel in mijn hart. Moeizaam sta ik op, doe het licht aan en loop naar de keuken. Daar drink ik een glas wijn om de slaap terug te roepen. Ineens hoor ik een stem, alsof mijn moeder me roept. Ik loop naar woonkamer. Voorzichtig doe ik het licht aan. Op de zwarte piano zie ik de ingelijste foto van mijn moeder. Zij zit met een gekleurde hoofddoek onbeweeglijk op een bank, met een grote moedervlek op haar kin.
Ik herinner me plotseling dat zij niet meer leeft. Ik kijk naar haar gezicht en zie hoe mijn moeder lacht, hoe haar ogen na haar dood niks veranderd zijn. Mijn moeder kijkt mij innemend aan. Ik zie hoe mooi zij is, hoe mooi het leven was toen de dood nog niet bestond.
Door haar ogen vertelt ze me dat in elk hart iets nestelt, een gouden vogel, die na de dood nooit dood gaat, die na de dood verhuist naar een ander hart. Ik denk aan de vogel die in mijn hart rondvliegt. ‘Haar gouden vogel,’ zeg ik tegen mezelf.
Onverwachts denk ik aan God. Ik hoop dat Hij wel bestaat. Omdat God beloofde dat het Paradijs onder de voeten van de moeders ligt. Ik smeek God zijn woorden na te komen voor mijn moeder, voor alle moeders op aarde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten