dinsdag 15 februari 2011

Vlinder

Een vlinder cirkelt
om de lamp
van mijn kamer.

Wanneer ik het licht uitdoe
verdwijnt de vlinder
op zoek naar een andere lamp.

Ze trekt een gekleurde streep
van verlangen
op mijn vermoeide ogen.

zaterdag 8 januari 2011

In een stuk zee

De kat
draait om de vissenkom
de vis zwemt zorgeloos
in een stuk zee.

Ik denk dat de vis
de schoot van de zee
is vergeten.

Het is nacht
ik zwem
net als de vis
in een stuk zee.

zondag 14 november 2010

De geur van tarwe

Wanneer jouw handen

naar tarwe ruiken

dan weet ik

in het tarweveld van het dorp

oogst jouw vader

jouw herinneringen.

donderdag 7 oktober 2010

Een stukje proza

Drie uur in de middag was het toen ik op een warme dag in juni mijn schrift pakte en het huis uitliep.
Op het plein sprong mijn dochtertje met haar zwart paardestaartje over twee witte stenen. Ik lachte naar haar, liep naar de voordeur van mijn buurman en drukte op de bel.
'Ik kom er zo aan,' klonk het binnen in het huis. Even later hoorde ik haar voetstappen op de trap.
'Dag mevrouw Jansen,' zei ik en ik zag hoe groen en oud haar ogen waren. 'Dag, kom maar binnen,' zei zij en zij droogde haar handen met een kleine handdoek. Ik liep naar binnen en ging op de bank zitten. Zij ging naar de keuken en toen liep zij moeizaam de trap op. Boven ging een deur open. 'De Iraanse buurman is even langs gekomen. Ik kom zo bij je terug,' hoorde ik zacht.
'Hoe gaat het met meneer Jansen?' riep ik terwijl zij de trap afliep. 'Goed, hij was vergeten dat je hier langs zou komen. Wat wil je drinken? Koffie of thee?'
'Koffie graag.'
Zij bracht twee kopjes koffie en kwam naast me zitten. Ik zei dat ik een stukje proza geschreven had. Zij glimlachte en zette haar bril op. Ik overhandigde haar mijn schrift. Zij opende het en las met veel aandacht mijn tekst. Langzaam dronk ik mijn koffie en keek naar haar ronde en gerimpelde gezicht, naar haar rode lippen die op haar grote witte tanden bewogen alsof ze van de kou trilden.
'Niet slecht, ik heb alleen een paar woorden gecorrigeerd,' zei zij en nam een slok koffie.
'Mag ik die even voorlezen?' vroeg ik verlegen.
'Voorlezen?'
'Ja, ik ben bang dat ik fouten maak in de uitspraak.'
'Bang?'
'Morgenavond zal ik dit proza op een open podium voorlezen.'
'Weet je, lees maar voor. Ik zal je fouten wel noteren.'
'Bedankt,' zei ik en ik begon het proza hardop voor te lezen.
Het luidde als volgt:
'Na uren in bed stond ik op, deed het licht aan, liep naar het raam en keek naar de volle maan die boven de Martinitoren schitterde.
'De kleur van jouw liefde is nog groen,' riep ik tegen de maan en ik deed het raam wijd open. De wind waaide en de schaduwen dansten vrolijk op de grond. Plotseling gingen de schaduwen weg. Ik keek naar de hemel en zocht naar de maan. Zij was uit mijn ogen verdwenen.
'De aarde is duister geworden,' zei mijn schaduw tegen me.
'Wat?'
'Het is alsof mijn ziel duister is geworden,' zei hij verder. Ik keek mijn schaduw aan.
'Mag ik mijn pen pakken?' vroeg ik met een behaaglijk gevoel.
'Ik ben de stegen vergeten en de kleur van aardige ogen,' riep hij terwijl ik naar mijn pen en papier rende.
'Wat een mooie avond,' zei ik en ik ging rustig op de stoel zitten.
'Ik geloof niet, ik geloof de lege stoelen niet,' zei mijn schaduw. Ineens dacht ik aan de gevangenis, aan die jonge mensen die op de schouders van de dood weg gingen. 'Vanavond maak je me zo ongerust,' zei ik en ik huilde zacht.
'Wat kan ik me vanavond goed verstoppen in lege woorden en je ogen kwellen,' zei hij. 'Ben je heus een dichter? Kijk naar de mens, naar de natuur en zeg in hemelsnaam iets zoets,' reageerde ik snel.
'Ik ben geen dichter van geluk zodat ik zoet schrijf. Vanavond, nu ik bitter schrijf, zal ik vervloekt worden,' zei hij kalm.
Ik stond traag op, draaide me om, ging op de bed liggen en deed het licht uit.
'Wat een pijnlijke tijd. Wat een gebroken wereld. Wat een bittere ziel, heb je,' zei mijn schaduw en hij verdween in het donker.
Ik deed mijn ogen dicht maar slapen kon ik niet. Ik stond op, deed mijn jas aan, pakte een boek en ging het huis uit. De ochtendvogels zongen. De bomen dansten in de wind. Een vrouw wandelde met haar kleine witte hond rond. Ik ging op een houten bank zitten. Rustig haalde ik het boek uit mijn binnenzak en begon te lezen.
'Goede morgen'
Ik draaide mijn hoofd naar de stem toe. Een zwarte oude man stond achter me.
'Goede morgen.'
Hij kwam naast me zitten. 'Mooi weer hè, ik ben ook een vluchteling. Veertig jaar geleden vluchtte ik uit Afrika,' zei hij zacht en hij deed zijn tas open. Hij haalde een dik boek tevoorschijn en vroeg: 'Lees je ook de oude boeken?'
'De jonge boeken worden in mijn land vernietigd,' antwoordde ik. De oude man pakte zijn hoed en keek naar de hemel. In zijn ogen trokken vogels voorbij.'

Ik zweeg en ik keek mevrouw Jansen even aan.

'Mooi. Wil je nog koffie?' zei zij en zij stond op. Ik knikte. Zij liep naar de keuken. Ineens dacht ik aan haar man. 'Komt meneer Jansen niet naar beneden?' riep ik hard.
'O, mijn God. Ik heb hem helemaal vergeten,' riep zij vanuit de keuken en zij liep haastig de trap op.
'Help,' schreeuwde zij vanaf boven. Verbaasd rende ik de trap op.
'Kom even helpen,' riep zij zenuwachtig.
Ik ging snel de badkamer binnen. Het was daar warm en rook naar ouderdom.
Meneer Jansen lag helemaal naakt op de natte vloer. Voorzichtig pakte ik zijn schouders en trok hem de badkamer uit.
'Menner Jansen,' riep ik en ik sloeg zacht op zijn dikke wangen. Daarna maakte ik een handdoek met koud water nat en legde die op zijn voorhoofd. Hij ademde diep. Zijn dikke buik trilde en hij deed zijn rode ogen traag open.
'God zij dank!' riep mevrouw Jansen blij en zij aaide op zijn kale hoofd.
'Waarom schrijf je je verhalen niet in jouw moedertaal?' vroeg hij met een lage stem en hij keek me pesterig aan.
Zwijgend stond ik met een benauwd gevoel op. Ineens voelde ik me een eenzame schrijver die in een zwarte ruimte, tussen de twee talen, zweeft. Haastig liep ik de trap naar beneden, pakte mijn papieren en ging het huis uit. Het was bijna donker geworden.
'De taal is het huis van ons bestaan,' riep een Iraanse schrijver in mijn gedachten. 'Ons bestaan is in het huis van de Perzische taal,' riep hij verder. Ik keek om me heen. Mijn dochtertje zat op de steen en zij lachte naar me.

donderdag 17 juni 2010

Penis en Pompoen


‘In de Rooms-Katholieke Kerk komen de laatste jaren steeds meer gevallen van seksueel misbruik door geestelijken aan het licht.’

Toen ik bovenstaande in de volkskrant las, dacht ik meteen aan de Paus, die eeuwen lang als een eenzame en godvruchtige dienstbode van God op aarde heeft geleefd.
Het woord ‘dienstbode’ liet me denken aan een oud erotisch verhaal, penis en pompoen, van onze grote dichter, Jalal ad-din Mohammad Balkhi Rumi, 1207 – 1273, beter bekend als Molavi:

Er was een vrouw van een jaar of veertig, Khatun, die na de dood van haar rijke man met haar dienstbode, Kanizak, in een groot huis woonde. Kanizak wilde nooit trouwen om een goede dienstbode voor God en haar meesteres te zijn.
Op een dag toen zij een pompoen in de tuin zag, dacht zij onbewust aan de ezel. ‘O, mijn God, waarom denk ik aan de ezel?’ mompelde ze zacht tegen zichzelf. De dag daarna toen Khatun naar haar druivengaarden ging, plukte zij de pompoen en liep met een warm en geil gevoel naar de stal. ‘Ik maak een gaatje in de pompoen om niet het hele ding binnen te krijgen,’ mompelde zij terwijl zij met een groot mes een gaatje in de pompoen maakte. Daarna kleedde ze zich vlug uit en deed de ezelpenis in het pompoengaatje. ‘Nu is dat lange ding zo kort als een mannelijk geslachtsdeel,’ dacht zij en ging onder de ezel liggen. De ezel leerde snel hoe hij het met Kanizak moest doen.

Onverwacht kwam Khatun weer terug. Voor de deur van de ezelstal hoorde ze iets vreemd. Ze keek door het sleutelgat naar binnen. Verbaasd zag zij dat haar ezel het met haar dienstbode zat te doen.
‘O, mijn God,’ dacht zij en ze klopte op de deur.
‘Wie is daar?’ riep Kanizak ongerust.
‘Ik ben het, wat ben je aan te doen?’ vroeg Khatun alsof zij niks had gezien.
‘Ik maak de stal even schoon, mevrouw.’
‘Doe de deur open, ik wil even naar binnen.’
Kanizak trok snel de pompoen van de ezelpenis, verstopte het, deed haar kleren aan en opende nerveus de deur.
‘Dag mevrouw.’
Khatun liep met een vaag glimlacht de stal binnen. De ezel keek Kanizak wellustig aan.
‘Kanizak,’zei Khatun warm,‘ga naar de druivengaarden, pluk daar witte en rode druiven. Ik kom later bij je langs om samen op de oever van een helder beekje lekkere druiven te gaan eten.’
Kanizak ging snel de stal uit.
Behoedzaam legde Khatun haar hand op de zachte rug van de ezel. Even viel er een stilte. Daarna deed zij hitsig haar kleren uit en ging net als Kanizak onder de ezel liggen.

In de druiventuin wachtte Kanizak op Khatun, maar ze kwam niet. Toen de zon achter de hoge bergen onderging, zette ze het druivenmandje op haar hoofd en liep vlug terug naar huis. Eerst ging ze naar de woonkamer.
‘Mevrouw, ik ben terug!’ Zij hoorde geen antwoord. Ineens hoorde ze het geluid van de ezel. Zij schrok even, daarna rende ze naar de stal.Toen zij de staldeur open deed, zag ze verbaast hoe haar meesteres helemaal naakt op de vloer lag. ‘Khatun,’ schreeuwde zij huilend en rende naar haar toe. Zij draaide haar om, haar buik en benen zaten onder het bloed.
‘O, mijn God! Ze heeft alleen de penis gezien, maar niet de pompoen,’ riep ze huilend terwijl de ezel tevreden toekeek.

dinsdag 25 mei 2010

Omar Khayyam

Als water willoos over zand en steen
zo kwamen wij, geen weet waarom, en geen
weet waarvandaan, en over de woestijn
als nevel weg, en niemand weet waarheen.

Een van de geliefdste en bekendste dichter van de Perzische taal is Omar Khayyam, 1048-1123.
De Engelse schrijver Edward FitzGerald, 1809-1883, heeft een mooie vertaling van zijn Rubaiyat gemaakt. Daarna werden zijn Rubaiyat in meerdere talen, ook in het Nederlands, vertaald.
Zijn Rubaiyat die naar wijn en vrouwen ruikt, wordt nog steeds in Iran en daarbuiten gelezen.
In zijn gedichten zocht Khayyam naar vreugde, liefde, naar het geheim van het leven en de dood.
Khayyam leefde in de jaren van de bloei van het Oosten, toen het Westen nog in de donkere middeleeuwen verdwaald was, in de jaren waarin kunst, wetenschap en filosofie tot grote hoogten kwamen.
De naam "Khayyam" betekent ‘tentenmaker’.
Hij maakte met zijn woorden tenten om ons, generatie na generatie, bescherming te geven tegen de extreme warmte en kou, tegen de fundamentalisten en dictatoren.

Hieronder lezen wij samen een paar Rubai uit Rubaiyat Omar Khayyam, Wereld Bibliotheek Vereniging Amsterdam/ Antwerpen, F. P. Huygens, Wassenaar juli1960.


Khayyam, die alle weten heeft gewogen
vond enkel dit: Aleer het is vervlogen
drink, drink het uur, de roos is vervlogen
en welkt voor immer, en de rest is logen.


Een volle beker, lief, verlost het heden
van toekomstvrees en spijt om het verleden.
En morgen? Morgen is mijn vluchtig uur
in ’s werelds zevenduizend jaar vergeleden.


Het is de wijn, de lachende genoot,
Die ’t felst krakeel om tekst en wet besloot,
De wijze die ter stonde doet verkeren
In tintlend goud des levens doffe lood.


Ik vroeg de kruik die me haar lippen schonk
welke raadsel in haar donkre koelte blonk,
en mond op mond heeft zij gelispeld: drink,
o, drink, misschien is dit uw laatste dronk.


De steen geslingerd in de kom der nacht
heeft snel het uur der sterren omgebracht,
en ziet, reeds vangt de jager van het oosten
des sultans toren in een zonneschacht.







zondag 16 mei 2010

Mijn leven

Mijn leven
gaat gewoon door
maar als ik samen met jou leef
dan zal ik tijdens de dood
niet om mijn geboorte
huilen.

Mijn land!
tot het seizoen van vogel
licht
tot de geur van je schoot
liefde
hoe lang nog moet ik wachten?