dinsdag 15 december 2009

De vlucht

Banoo brengt wijn
een vogel zingt in haar ogen.

Rust
het klokken van de wijn
zachte muziek
de vlucht
die vergeten is.

vrijdag 4 december 2009

De gelukkigste allochtoon

Het was woensdag, de tweede middag van december. Ik deed de voordeur open en liep het huis uit.
De grijze hemel stond laag, alsof de wolken op de grond willen gaan zitten.
Ik ging naar het park de Oude Held dat tussen Vinkhuizen en de Held ligt. Ik zag het park als een doornenkroon op het hoofd van de maand december, de koning van alle maanden, de maand die tussen de herfst en de winter staat. De koning die een nieuwe deur opent naar een nieuw jaar.
De koning van de vernieuwing, de koning van het einde.

Het park de Oude Held is een prachtige plaats om te wandelen, om naar geheimen zoeken die zich tussen de bladeren verbergen. Ik liep en ik zocht in mijn gedachten naar woorden.
Ik wilde een stuk proza over december schrijven.
Ik keek naar de bomen die net als ik naar het zonlicht verlangden. Ineens hoorde ik dat iemand achter me aanliep. Rustig draaide ik me om en ik zag niemand. Opnieuw liep ik verder.
Even later hoorde ik weer voetstappen. Ik stopte even, daarna keek ik snel naar achteren.
Ik zag weer niemand. De wind waaide hevig en de bladeren vluchtten tussen de bomen. Ik moet rennen, dacht ik maar ik durfde het niet. Ineens twijfelde ik om verder te gaan. Haastig rende ik terug in de richting van mijn huis. Ik rende en ik hoorde opnieuw dat iemand achter me aanrende.
Misschien is het de dood die me volgt, dacht ik en ik stond even stil. Er liep een rilling over mijn rug. Ik voelde mijn benen trillen. Ik keek angstig rond, de bladeren suisden als een stromende rivier tussen de bomen.Vlug rende ik het park uit.
Toen ik het park achter mijn rug had, draaide ik me om en keek naar het park. Ik zag een oude man op een wit paard naar me zwaaien, alsof hij met zijn hand de grijze wolken wilde wegjagen. Ik zwaaide terug en ik zag hoe de zon boven zijn hand verscheen, hoe het zonlicht de schaduwen op aarde terugbracht.

‘Is hij Jezus?’ riep ik ineens hard. De oude man verdween tussen de bomen.
‘Hij is Sinterklaas, hij gaat terug naar zijn zonnige land,’ mompelde ik tegen mezelf.
‘Hij is de gelukkigste allochtoon,’ dacht ik en liep met een zware stilte in mijn hoofd terug naar huis.

maandag 30 november 2009

Mijn woorden

Mijn woorden monden
als een rivier uit
in dit gedicht.

Ik ben bang
dat ze verdwijnen
voordat ze
de mond van de lezers
kunnen kussen.

O, mijn pen!
beschrijf maar een boot
waarmee ik door de eb
vloed van dit gedicht
kan varen.

donderdag 26 november 2009

Zelfportret





Ik teken mijn gezicht
een hand
hard als een steen
om mijn hals.

Ik teken mijn ogen
mijn neus
mijn mond vol van woorden.

Ik teken regen
rood als bloed.

Ik hoest ik hoest ik hoest
laat me mijn hoest niet tekenen.

woensdag 18 november 2009

Ik denk aan de stilte

De wind breekt
de stilte van de boom
ik denk aan de stilte
de stilte betekent
de boom zonder wind.

De boom
breekt de stilte van het bos
ik denk aan de stilte
de stilte betekent
het bos zonder bomen.

Je breekt
de stilte van mijn leven
ik denk aan de stilte
de stilte betekent
het leven zonder jou.

De wind breekt
de stilte van de boom.

donderdag 12 november 2009

De zondeval


Gisteravond belde Saba mij, de Iraanse schilder uit Haarlem. Hij zei tegen me dat hij niet meer Saba Tehrani maar Cornelis van Haarlem heet. ’Waarom Cornelis?’ vroeg ik geïnteresseerd.
‘Ik heb ontdekt dat ik vroeger ook in Haarlem had gewoond als Cornelis van Haarlem. Ik weet nog hoe mijn ouders in 1572 uit Haarlem zijn gevlucht toen de Spanjaarden de stad aanvielen. Ik weet ook nog precies hoe ik in Haarlem achterbleef en hoe ik werd opgevoed door de schilder Pieter Pietersz,’ vertelde hij serieus.
‘Dus ben je wedergeboren als Saba in Teheran?’ vroeg ik voorzichtig.
‘Nee, ik was als Cornelis geboren in Teheran, maar mijn ouders wisten het niet en noemden me Saba. Weet je wat, kom in het weekend maar bij me langs, als je me niet gelooft.’

Nu zit ik stilletjes in de trein met een boek van de Nederlandse schilder Cornelis van Haarlem in mijn hand. Ik ga naar Haarlem.
Tegenover mij zit een jonge vrouw, met lange blonde haren en bruine ogen. Zij draagt een witte bloes met een korte zwarte rok.
Ik open het boek en denk aan haar, aan haar speciale schoonheid, aan haar lege plek in mijn dromen.
Daarna sla ik het boek dicht en kijk ik vlug naar haar prachtige benen. Ze lacht. Ik open het boek weer en kijk erin. Op een bladzijde zie ik het schilderij ‘De zondeval’.
Ik tuur naar Eva die naast Adam staat, met een bijzonder lichaam die me warm en blij maakt.
Ik wil weer naar de jonge vrouw kijken, maar ik durf het niet meer. Even valt er een stilte, alsof wij met z’n tweeën in de trein zitten. Ik kijk naar buiten. De trein staat stil. Door het raam zie ik een grote tuin. Boven de voordeur van de tuin staat een groot groen bord. Op het bord staat in het rood ‘Adam en Eva, welkom in het paradijs.’
Verbaasd kijk ik om me heen. Er is niemand in de trein.
‘Adam, wij moeten gaan, God wacht daar op ons.’
Verwonderd kijk ik naar de jonge vrouw. Zij zit bloot en beeldig tegenover me, met een groen blad op haar geslachtsdeel.


De zondeval: Toen God zag wat Adam en Eva gedaan hadden, het eten van een vrucht van de boom der kennis, stuurde hij ze uit het paradijs. Cornelis van Haarlem schilderde dit in 1592 in opdracht van het stadsbestuur van Haarlem.

zondag 1 november 2009

Wat een mooie dag

Mijn schaduw
wandelt met mij
rent met mij
naar pen en papier.

Wanneer ik er naar kijk
zoekt het in mijn ogen
graaft alsof een ongezegd woord
nog in mij verborgen is.

Wat een mooie dag
daar
drijven woorden op het water.